BEETHOVEN: PIANOSONATE NR. 32
BEETHOVEN: PIANOSONATE NR. 32
Toen de Franse muziekuitgever de partij van Beethovens op. 111 voor het eerst onder ogen kreeg, informeerde hij of het derde deel misschien was zoekgeraakt of bij de kopiïst was achtergelaten. Maar nee, het Maestoso – Allegro con brio ed appassionato en de Arietta: Adagio molto, semplice e cantabile – L’istesso tempo – steunen op elkaar en lossen elkaar op zodat een mooi evenwichtig en gesloten geheel ontstaat. De heftigheid van het eerste deel wordt beteugeld door de verheven sereniteit van het tweede; het onderlinge contrast is wel omschreven als het materiële versus het spirituele.
Achtergronden
Met zijn laatste vier van de 32 pianosonates bracht Beethoven de pianomuziek in een nieuwe sfeer en nadat ze klaar waren besloot hij bijna om definitief afscheid te nemen van het instrument. Al schreef hij daarna nog wel de Diabelli variaties. Hij vond het ‘een onbevredigend instrument’ en had beslist gelijk want de instrumenten uit zijn tijd waren niet bestand tegen de eisen die hij eraan stelde.
Een korte blik in sommige interpretatievoorschriften van de sonates geeft een goed idee van wat de componist in zijn muziek nastreefde; termen als appassionato, molto sentimento, espressivo en dolente zijn in de bladmuziek rondgestrooid.
Strevend naar een volkomen en absolute expressie begaf de componist zich op het pad van een complexe herwaardering van de traditie waarin de standaardvormen van de klassieke muziek werden voorzien van een nieuwe, buitengewone lading vol emotionele potentie.
De drijvende kracht van het muzikale argument voert in elk van die sonates onverbiddelijk naar het laatste deel; de finales van op. 109 en op. 111 zijn in variatievorm, die van op. 106 en op. 110 fugatisch. Zo sloot zich voor de componist de cirkel en gedreven door hoogst on-klassieke gevoelens volgde hij gestaag de oude weg op zoek naar een nieuwe vorm van vrijheid.
De laatste sonate, nr. 32, heeft iets mysterieus. Hij is in twee delen, een hoogst on-klassieke vorm die tot veel speculatie leidde. In Thomas Mann’s Doktor Faustus (1947) wordt de retorische vraag gesteld: “Waarom bevat op. 111 geen finale?” In een notendop luidt het antwoord: het tweede deel heeft namelijk effectief het deksel op de doodskist van de sonatevorm vastgespijkerd. Of in de woorden van orgelleraar Kretschmar bij Mann: “Een derde deel, een nieuwe benadering? Een terugkeer na dit vertrek? Onmogelijk!”
Dat tweede deel is een monumentale variatiereeks Variaties, gebaseerd op een verleidelijk en langzaam arietta thema dat het uitgangspunt wordt voor een uiting van Beethovens hartverscheurendste, maar ook sereenste en excentriekste uitingen; de derde daarvan is zwaar gesyncopeerd en heeft veel weg van een jazz break of boogiewoogie.
Als het werk vrijwel ten einde is, wordt van de al uitgeputte uitvoerende verwacht dat hij of zij nog een reeks trillers speelt. In de achttiende eeuw was de triller niet meer dan een decoratieve conventie, maar hier wordt het een fantastisch ontroerende episode, een suggestie van een veilig toevluchtsoord na alle doorstane (gemoeds)stormen.
In het achtste hoofdstuk van Thomas Mann’s Doktor Faustus zegt Wendel Kretzschmar, de stotterende leraar van componist Adrian Leverkühn daarover: “Aan het eind van de arietta, op het punt waar de sonate eindigt met een schijnbaar eindeloze reeks trillers, wordt het werk bijna iets anders dan alleen maar muziek”.
Ook in Aldous Huxley’s Antic Hay (1923) komt de arietta ter sprake in een discussie tussen Theodore Gumbrill (uitvinder van de pneumatische broek om de lange zit op harde kerkbanken draaglijk te maken) en zijn vriendin Emily.Veel leuker is het om woordelijk The Harmonicon (Londen, 1823) te citeren over de sonare:
“Beethoven is not only still numbered amongst the living, but is at a period of life when the mind, if in corpora sano, is in its fullest vigor, for he has not yet completed his fifty-second year. Unfortunately, however, he is suffering under a prvation that to a musician is intolerable – he is almost totally bereft of the sense of hearing; insomuch that it is said that he cannot remember the tones of his pianoforte audible to himself….
The sonata op. 111 consists of two movements. The first betrays a violent effort to produce something in the shape of novelty. In it are visible some of those dissonances the harshness of which may have escaped the observation of the composer.
The second movement is an arietta and extends tot the extraordinary length of thirteen pages. The greater portion of it is written in 9/16, but a part is in 6/16, and about a page in 12/32. All this really is laborious trifling and ought tob e by every means discouraged by the sensible part of the musical profession….
We have devoted a full hour tot his enigma, and cannot solve it. But no sphinx ever imagined such a riddle as the 12/32 time presents. Here we find twelve demisemiquavers and eight double-demisemiquavers in one bar; twelve demisemiquavers and twelve double demisemiquavers in another, etc. And all without any appearance of a misprint.
The general practice of writing notes apparantly very short, then doubling their length by the word adagio is one of the abuses in music that loudly cry for reform; but the system of notation pursued in this arietta is confusion worse confounded, and goes on, as we have before stated, ton the extent of thirteen pages; and yet the publishers have, in their title, deemed it necessary to warn of all pirates by announcing the Sonata as copyright. We do not think they are in much danger of having their property invaded.”
De cd opnamen
De lijst is natuurlijk lang niet volledig. Afgezien van onbekenden zijn hieronder niet opgenomen lieden als Antal, Antalffy, Appelbaum, Benz, Bishop, Buchbinder, Deichmann, Doerge, Drescher, E. Fischer, Harry, Jekeli, Kim, Korstick, Lamond, Lateiner, Leimer, Levy, Margulis, Matsuda, Noll, Oland, Ohmen, Palenicek, Rangeli, Savage, Souvairan, Stancul, Wührer en Zechlin. Op de cd’s met onbekende opnamedatum kon niet de hand worden gelegd.
Op weg naar de uitverkorenen lijkt het nuttig en passant een aantal – dus welbewust niet alle uit de lijst – in alfabetische volgorde te memoreren.
Bij het luisteren naar Angelich krijgt men de indruk dat deze waarachtig en veel te zeggen heeft, alleen (nog) niet weet hoe. Zijn tempi zijn aan de langzame kant, de arietta klinkt te licht en te statisch.
Bij de late sonates uit de cyclus van Arrau was de Hammerklavier sonate het hoogtepunt. Dergelijke Olympische hoogten bereikte de pianist helaas niet in op. 111, hoe geadeld, kleurrijk en gedetailleerd zijn voordracht ook is.
Tot de eerste beroemde Duitse pianisten die Beethoven van een overdreven en verkeerd begrepen romantische last bevrijdden, behoorden Backhaus en Gieseking. Naast Solomon en als contrast met hem, was Backhaus mijn eerste leidsman in dit werk. Backhaus was daarbij nogal grofbesnaard en statisch, Gieseking fijnzinniger (ook minder pedaalgebruik). Voor innerlijke opwinding in het eerste deel zorgden beiden, maar in het tweede bleven ze aan de nuchtere kant.
Voor de driemaal dat Barenboim de complete sonates van Beethoven opnam – eerst einde jaren vijftig bij EMI, daarna ter gelegenheid van het Beethovenjaar 1970 bij DG en tenslotte een paar jaar geleden weer voor EMI geldt: lest best. Hij huldigt soms wat extreme tempi, snel is erg snel en langzaam behoorlijk langzaam. Overtuigend is het in vergelijking maar deels op cd. Zijn recente dvd uitgave is het mooist.
Een van de weinigen die ons met succes de wereld van de oude piano’s – in dit geval een door Paul McNulty gekopieerd exemplaar van een Conrad Graf piano uit 1819 – binnenleidt, is Brautigam. Het instrument èn zijn spel dragen veel bij aan het heldere exposé van het eerste deel. Maar hij pakt het tweede deel eigenlijk te snel aan en speelt het te luid, zodat de noodzakelijke sfeer en geheimzinnigheid vervliegen en in nuchterheid omslaan. Jammer dat uitgerekend hier het hoge niveau van de voorgaande interpretaties uit de cyclus niet wordt gehaald.
Dat iemand als Brendel die zich altijd op Centraal Europese Muziek richtte en bijvoorbeeld zelden of nooit Chopin, Russen en Fransen speelde, zich haast vanzelf tot een Beethovenspecialist ontwikkelde, ligt voor de hand. Driemaal deed hij de Beethovensonates voor de plaat. De eerste (Vox), de tweede (Philips 1) vallen intussen af, hoewel die Philipsversie veel lof oogstte, maar voor velen werd gehandicapt door een al te nadrukkelijke, intellectualistische aanpak. De derde, meest bezonnen, door rijpe ervaring gekenmerkte lezing beklijft het beste.
Stel u een synthese van het felle, helder gearticuleerde spel Gulda en de afgewogen frasering en intieme sfeer van Kempff voor en je hebt Ciccolini ten voeten uit. Prachtige nuancen, mooie overgangen een warme klank.
Iemand die ook nog met de materie in kwestie vecht, is de bijzonder moedige Dinnerstein die in Berlijn een prachtig klinkende ‘live’ opname let maken waarin ze de sonate wat zelfbewust en nogal aardgebonden voordraagt.
Toen hij zich nog niet op het dirigeren had geworpen en waarschijnlijk op het hoogtepunt van zijn pianistische kunnen bevond, maakte Eschenbach een markante opname van de late sonates. Krachtig, geconcentreerd en ook gevoelig klinkt de laatste sonate. De getoonde inzichten overtuigen.
Begrippen als hoogst eigenzinnig, maar charismatisch zijn van toepassing op Gould.Typisch voor hem is de uitspraak over beroemde auteurs die op. 111 ‘hineininterpretieren’:
“The wealth of critical writing on the last sonatas and quartets reveals a greater preponderance of nonsense, not to mention contradiction, than any comparable literature. … Beethoven, according to this hypothesis, has spiritually soared above the earth’s orbit and, being delivered of earthly dimension, reveals to us a vision of paradisiacal enchantment. … The giddy heights to which these absurdities can wing have been realized by several contemporary novelists, notable offenders being Thomas Mann and Aldous Huxley. … These sonatas perhaps…do not yield the apocalyptic disclosures that have been so graphically ascribed to them.”
Gould zelf is hier alleen interessant – de objectiviteit ten top gevoerd – voor een keer maar verder voorbehouden aan zijn bewonderaars door dik en dun.
Gedurfd, heel inzichtelijk, spiritueel verloopt de kennismaking met Grinberg. Interessant dus ook, maar niet op het allerhoogste niveau. Verder is ze in het tweede deel nogal terughoudend, maar wel troostrijk.
Wie uit de voeten kan met de nogal droge klank van de aanvankelijk op Amadeo lp’s verschenen uitvoeringen van Gulda zal hem hier op zijn best horen. De tempi zijn aan de vlotte kant, accenten worden flink aangezet. Alleen voor zijn schare bewonderaars geschikt. Maar de pianist laat het werk klinken alsof het om een nieuwe ontdekking vol avontuur gaat en de Brilliant heruitgave van zijn cyclus is een koopje.
Net als haar Roemeense landgenoten Lipatti en Haskil vestigde Guller zich in Parijs. Het is spijtig dat ze haar opname van Beethovens laatste sonate pas maakte toen ze bijna tachtig was en niet meer over haar volle krachten beschikte.
Het uit werken van Beethoven, Chabrier, Chopin, Debussy, Mendelssohn, Saint-Saëns en Weber bestaande recital van Hough is een tamelijke hutspot die pianistiek op hoog niveau in de verschillendste stijlen laat horen, maar de Beethoven komt er wat karig van af.
Iemand als Jandó is voor Naxos zoiets als een in massaproductie actief manusje van alles. Toch moet men hem niet onderschatten. Een goed structuurbesef, ernst en – in het laatste deel – sereniteit kenmerken zijn spel.
Relatief komt het tweede deel er beter af dan het door een gebrek aan kracht en drama ondervoede eerste deel bij Larsen. In het tweede deel revancheert hij zich enigszins en zorgt hij voor een treffend slot. Maar het geheel laat teveel te wensen over.
De heren Dabringhaus en Grimm zijn door de wol geverfde opnametechnici met heel muzikale oren uit de Dettmoldse Tonmeister opleiding. Zij bepaalden in hoge mate wat goed was voor de Steinway uit 1901 van Leonskaja die een letterlijk brede kijk op de sonate heeft. Maar ze weet voortreffelijk de essentie van de sonate te uiten. De vervoering die ze genereert in de arietta is hoogst treffend. De hele sonate klinkt oprecht doorleefd en laat de luisteraar bevredigd achter.
Helder en zangerig als de vogels van St. Franciscus (die zeer bewonderde) is het spel van Michelangeli, maar in laatste instantie lukt het hem niet om de hele essentie van het werk aan het licht te brengen.
De pianoleeuw Nat was een indrukwekkende Franse Beethovenvertolker. Hij zet op. 111 best mooi neer: energiek en snel in het eerste deel, vol innerlijk leven in het tweede.
Na een mooi breed opgezet eerste deel volgt bij Nikolayeva een iets te voorzichtig en te terughoudend uitgevoerd tweede deel.
De pech van Oppitz is dat hij zo slecht wordt bediend door de opnamemensen die hem op de achtergrond plaatsten met daardoor een gemis aan detail. Wat hoorbaar is, verraadt een virtuoze, compromisloze, mooi coherente en intense verklanking.
De jonge Chileen Perl beschikt over een rijpheid en een inzicht die het beluisteren van zijn technisch heel goed verzorgde en spontaan klinkende spel de moeite waard maken.
Wat te zeggen van Pescia? Na vijf minuten is helaas al duidelijk dat hij zich niet kan meten met zelfde de middelmatigen onder de anderen. Van een echte, goed gerealiseerde opvatting is geen sprake.
Indertijd verbaasde het lef waarmee Pogorelich voor zijn cd debuut Beethovens laatste sonate koos. Eigenlijk bracht hij het er heel goed af, maar intussen is de glans van die prestatie wat verbleekt.
Franse pianisten zijn hier nauwelijks vertegenwoordigd. Een gunstige uitzondering is Pommier. Zowel in artistiek als in technisch opzicht levert hij een achtenswaardige prestatie.
De jonge Primakov weet wel uitstekend raad met het eerste deel dat hij vol spanning opbouwt, maar in het tweede deel weet hij de kern niet te raken en zijn nodeloze tempowisselingen storen.
Feitelijk alles wat Richter liet horen, heeft iets bijzonders. Op het punt van continuïteit, eenheid, kracht behoort zijn pianostijl tot het beste en mooiste wat te horen is. Een aantal slordigheden moet hem dan maar worden vergeven; hij was niet iemand van ondoordringbaar chroomstaal. Hij was een van de weinige pianisten bij wie je jezelf als luisteraar volledig en bewonderend aan de geneugten van het moment kon overgeven. De subjectieve intensiteit en een zekere innerlijke rusteloosheid zijn wel bijzonder (vooral in de opname uit 1963). Dat het bij de Philipsuitgave om een ‘live’ opname gaat, merkt men pas aan het eind bij het applaus. Daarvoor is het publiek gelukkig muisstil.
Als Nimbus er niet zulke merkwaardige opvattingen op nahield over de ideale klank van opnamen, zou Roberts misschien nadere waardering verdienen.
Het had zoveel mooier en beter kunnen zijn als Saba, die primair een milde, lyrische opvatting huldigt, in sommige variaties de spanning kwijtraakt en de onderlinge band onvoldoende duidelijk maakt. Intelligent genoeg om het beter te kunnen, lijkt hij zeker.
Naar huidige opvattingen klinkt het pianospel van Schnabel wat verouderd, maar toch is het belangrijk eens naar hem terug te keren. Destijds was hij niet alleen de eerste die een hele Beethovencyclus ondernam, maar ondanks wat misslagen en misschien wat te grote contrasten een autoriteit en ook nu nog kan men bewonderend luisteren hoe toen optimaal Beethoven werd gespeeld. Elegant klinkt het niet, de tempi doen soms wat gewild aan, maar toch. In de zorgvuldige verdoeking van Naxos leeft het allemaal nog eens mooi op.
Een verheven, wat strenge heel klassieke statuur spreekt uit de voordracht van Serkinsr. Een mooie pianotoon telde niet blijkbaar (kan ook een opnamekwestie zijn), maar een grote allure had dit spel zeker.
Ooit eerder imponeerde Skuta met een bijzonder geslaagde opname van Bachs Goldbergvariaties (wat overigens Dinnerstein ook deed). Hij toont zich een grote virtuoos, speelt heel helder, maar met weinig hoorbare toewijding en overgave. Jammer ook dat de vereiste dynamiek ontbreekt. Een opnamekwestie?
Tot de aangenamer verrassingen behoort ook Södergren die op hoog niveau veel inzicht in de materie toont en voor een keer sterk bevredigt.
Van iemand als Sofronitsky zou men veel mogen verwachten, maar in het snel gespeelde eerste deel (zonder herhaling) krijgt men onvoldoende waar voor zijn geld en het tweede deel bezit een te optimistische, onbekommerde toets.
Een heel interessante outsider die zeker de moeite van een nadere kennismaking waard is, blijkt Steen-Nøkleberg te zijn met een interpretatie die mogelijk wat dynamischer had gemogen, maar die een prachtig helder eerste deel en een spannend verlopend tweede biedt.
Zorgvuldiger dan Uchida nemen maar weinigen alle aanduidingen uit de muziek in acht. Een goed uitgangspunt. Maar als het om kracht, om dynamiek en dynamische contrasten gaat, overtuigt ze iets minder. Een soort koele beheersing en controle bepaalt misschien het spel dat zo veelbelovend uitdagend begint aan het eerste deel. Of het een typisch Japanse karaktertrek is? De pianiste lijkt wat bevreesd voor een directe confrontatie en eenvoud alleen in het tweede deel redt het niet. De pianoklank is wel prachtig.
Een best eervolle vermelding verdient Volodin met zijn frisse, evenwichtige interpretatie. Een kernachtig eerste deel wordt gevolgd door een van innerlijke vreugde vervuld tweede.
Een soort gestaalde Sovjet Beethoven zet Yudina in het razendsnel gespeelde eerste deel neer. Met 13’43” gaat ook het tweede deel erg vlug (de norm ligt rond de 18 à 19 minuten), maar het is bij vlagen wel mooi.
Komen we aan de uitverkorenen:
Dat Brendel zich zijn leven lang met de sonates van Beethoven bezighield en zich daar telkens weer in verdiepte, leidde bij hem tot de voor zijn doen optimale resultaten in zijn laatste ‘live’ registratie die ook het mooist klinkt. Hier is sprake van een in intellectueel opzicht hoogst zorgvuldige en heel geconcentreerde, maar ook heel dichterlijk geïnspireerde uitvoering.
Iemand als de hier vrij onbekende Goode mag dan een minder pakkende pianist zijn dan bijvoorbeeld Pollini; hij weet zoveel mogelijk te maken van de meer contemplatieve momenten in de sonate en hij belicht eigenlijk alle kanten van het stuk mooi. De pianist beschikt blijkbaar over de aangeboren gave om deze muziek volledig recht te doen hoewel hij niet steeds het onderste uit de kan haalt.
Tot de grote Beethovenvertolkers uit het recente verleden behoorde vooral ook Kempff. Zijn voordracht was altijd heel persoonlijk en niet van ieders gading. Maar er schuilt wel een zekere magie in zijn interpretaties en als weinig anderen wist hij telkens weer te bereiken dat men de muziek als nieuw ontdekte. Groots en heel communicatief is zijn bijdrage, geweldig geïnspireerd. Kies dan wel zijn eerste (mono)cyclus uit 1951 die opmerkelijk transparant van klank is.
De zorgvuldigheid waarmee Kovacevich zich van zijn taak kwijt, is alleen al bewonderenswaardig. En dan de toewijding die spreekt uit zijn spel. Wat hij laat horen zijn hoogst persoonlijke statements.
Het is de verdienste van Lewis dat hij in het tweede deel zo mooi de diepere lagen van de expressieve mogelijkheden weet te ontginnen met behoud van een mysterieuze, serene sfeer. Indrukwekkend hoe de poëzie tot in de laatste maten blijft doorklinken. Gelukkig doet hij ook het eerste deel niets tekort. Weervaren hier iets van het intellectualisme van Brendel, maar dat wordt verzacht door blijken van veel poëzie en verbeelding.
Dat de opname uit 1977 van Pollini nog niets aan glans heeft verloren, mag haast een wonder heten. Wonderlijk is ook dat hij zijn onvoltooide sonatecyclus uitgerekend met de late werken begon en dat hij in het geheel dat volgde nooit meer zulke interpretatieve hoogten bereikte. Een feilloze techniek als uitgangspunt helpt al meteen. Maar een daardoor voor de hand liggende vorm van perfectionisme ontaardt hier gelukkig niet in een te klinisch aanpak. Beethovens creatieve adem wordt voelbaar.
Verstand en gevoel zijn volmaakt gecoördineerd en zo ontstaat een pianomonoloog die het ideaal dicht benadert. De enige kleine smet op de klank zijn sprankjes pre-echo.
De manier waarop Schiff het eerste deel begint, is heel veelbelovend en afgezien van wat zwakkere momenten brengt hij het er daarin heel goed af. Het tweede deel zet hij in mooi lange, ononderbroken lijnen op. Men hoort hier in de heldere duidelijke, precieze voordracht zijn grote ervaring op Bachgebied terug. Een heel consistente opvatting waaruit een grote concentratie spreekt. Prachtig ook de verstilde trillers tot slot, geholpen door een voortreffelijke opnamekwaliteit.
Het kan iets van een historisch gegroeid besef zijn dat de manier waarop Solomon de late Beethovensonates uitvoerde voor mij jarenlang een gouden standaard was. Zijn opname van op. 111 dateert uit 1951, de tijd waarin ik me voor het eerst grondig met deze materie bezighield. Hier horen we een van de minst assertieve en meest ontroerende pianisten ooit en dat op een serieuze, ongeforceerde wijze manier ‘verteld’. Nog steeds wekt zijn voordracht veel bewondering en ontroering. Natuurlijk gaat het nog om een mono-opname, maar wat zou het.
De dvd opnamen
Zijn bewonderaars noemen het spel van Arrau diepzinnig, hoogst geëngageerd en geadeld, zijn niet-bewonderaars spreken van op safe gespeeld, zwaarwichtig en traag, voorspelbaar. Kies aan welke kant u staat. Als handicap heeft hij een Canadese Baldwin vleugel in een kille studio. Ook foutjes passeren de revue in een moeizame uitvoering.
Als hij zich tussen het dirigeren door goed voorbereidt, komt Barenboim vaak nog tot geweldige prestaties. Zoals hier op het podium van zijn thuis, de Berlijnse Staatsopera. De pianist was tijdens de opname 62 en weet hoe je de moet zorgen dat de arietta zich majestueus ontwikkelt. Beter speelde de pianist deze sonate niet op muziekconserven.
Om Kovacevich te bewonderen, moeten we ons verplaatsen naar het bekende Pianofestival in La Roque d’Anthéron. In dit geval komt dat de geluidskwaliteit niet ten goede. De pianoklank is aan de scherpe kant en de galm aan het eind van het tweede deel maakt dat de noten een dubbel eigen leven lijken te leiden. Maar als het om de vertolking als zodanig gaat is dit een juweel van een registratie. Als muziekreportage erg mooi en interessant, als audiovisueel document wat minder ook door de afleidende beeldwisselingen en close ups.
In de opname door de Italiaanse omroep van Michelangeli zien en horen we de pianist helaas in zijn meest afstandelijke, koele gedaante. Veel engagement spreekt niet uit zijn voordracht, maar het is wel interessant om te zien hoe hij noot voor noot afweegt en hoe hij zuinig met zijn krachten omgaat. Maar verder heerst ijzige abstractie.
Bij de dvd van Schiff gaat het niet zozeer om een verklanking van Beethovens drie laatste pianosonates, als wel om een mooi bijproduct van een masterclass.
Conclusie
De koper in spe ziet zich wat Beethovens laatste pianosonate betreft geconfronteerd met ten minste één dilemma: wil hij/zij een der mooiste opnamen en is hij/zij bereid meteen ook de hele cyclus van 32 te kopen? Zo ja, dan komen vooral Brendel 3 en Kempff 1 in aanmerking en in tweede instantie Goode. Van de reeksen met alleen de laatste sonates zijn dat Pollini, Kovacevich en Schiff en Solomon. Ongeacht het feit of het opnamen in mono of stereo betreft. Probeer liefst eerst zelf te luisteren en te vergelijken voordat de definitieve keuze wordt gemaakt.
Bij de dvd opnamen geldt eenzelfde dilemma: voor de volledige serie Barenboim, voor op. 111 Kovacevich.
Wat jammer dat Gilels stierf voordat hij deze sonate kon opnemen, wat spijtig ook dat Argerich zich nauwelijks om dit repertoiresegment bekommerde.
Intussen is de derde integrale cd cyclus alweer gestart met François-Frédéric Guy…..
Discografie
1932. Artur Schnabel. Nuova Era HMT 9003441 (8 cd’s), EMI 763.765-2 (8 cd’s), EMI 562.880-2 (2 cd’s), Naxos 8.110763.
1936. Egon Petri. APR APR 7024, Pearl GEMO 149.
1936. Elly Ney. Biddulph LHW 033.
1937. Walter Gieseking. Archipel.
1948. Solomon Cutner. Testament SBT 1230.
1948. Walter Gieseking. ?
1950 Mieczyslav Horszowski. Vox CDX 25500.
1951. Maria Yudina. Vista Vera.
1951. Solomon Cutner. EMI 764.708-2 (2 cd’s), EMI 476.865-2Testament SBT 1188.
1951. Wilhelm Kempff. DG 447.966-2 (8 cd’s).
1952. Vladimir Sofronitzky. Urania SP 4203.
1953. Wilhelm Backhaus. Urania URN 22258 (2 cd’s).
1953. Clara Haskil. Andromeda ANDRCD 9057.
1954. Wilhelm Backhaus. Philips 456.718-2 (2 cd’s), Decca 475.7198 (8 cd’s).
1954. Friedrich Gulda. Orfeo C 591021B, C808109L (9 cd’s).
1954. Yves Nat. Urania URNSP 4242 (2 cd’s), EMI 762.901-2.
1955. Julius Katchen. Decca 478.1727.
1956. Glenn Gould. Sony SM3K 52642 (3 cd’s).
1958. Friedrich Gulda. Decca 443.012-2 (2 cd’s).
1961. Annie Fischer. EMI 569.217-2 (4 cd’s).
1961. Arturo Benedetti Michelangeli. BBC Legends BBCL 4128-2.
1963. Sviatoslav Richter. Music & Arts, Brilliant Classics 92229 (5 cd’s).
1964. Wilhelm Kempff. DG 453.010-2 (2 cd’s).
1965. Claudio Arrau. Philips 462.358-2 (14 cd’s), 468.912-2 (2 cd’s).
1967. Rudolf Serkin. Sony 512869-2.
1967. Werner Richter-Haaser. EMI 648.309-2 (6 cd’s).
1967. Maria Grinberg. Melodiya MELCD 10.00831.
1968. Friedrich Gulda. Philips 435.912-2 (9 cd’s), 475.6835 (11 cd’s), Decca 443.012-2 (2 cd’s), Brilliant Classics 92773 (9 cd’s).
1969. Daniel Barenboim. EMI 572.912-2 (10 cd’s).
1970. Alfred Brendel. Philips 412.575-2 (11 cd’s), 438.374-2 (2 cd’s).
1970. Arturo Benedetti Michelangeli. Living Stage LS 4035176.
1971. Vladimir Ashkenazy. Decca 443.706-2 (10 cd’s), 452.176-2 (2 cd’s), 475.7198 (8 cd’s).
1973. Youra Guller. Erato STU 70797 (lp).
1977. Maurizio Pollini. DG 449.740-2, 471.350-2 (13 cd’s), 471.355-2.
1978. Annie Fischer. Hungaroton HCD 31628.
1979. Christoph Eschenbach. EMI 585.499-2 (2 cd’s).
1982. Ivo Pogorelich. DG 410.520-2
1983. Tatjana Nikolayeva. Olympia OCD 569.
1984. Wilhelm Backhaus. Profil Medien PH 10006 (2 cd’s).
1985. Bernard Roberts. Nimbus NI 7709.
1987. Tatjana Nikolayeva. Orfeo.
1989. Inger Södergren. Calliope CAL 6648.
1989. Aldo Ciccolini. Nuova Era 679778 (2 cd’s).
1990. Jenö Jandó. Naxos 8.550151.
1990. Arturo Benedetti Michelangeli. Aura.
1991. James O’Connor. Telarc CD 80261.
1991. Stephen Kovacevich. EMI 754.599-2, 562.700-2 (9 cd’s).
1991. Sviatoslav Richter. Philips 438.486-2 (2 cd’s), Decca 475.8124 (2 cd’s).
1993. Richard Raymond. CBC MVCD 1066.
1993. Richard Goode. Nonesuch 7559-79328-2 (10 cd’s).
1995. Lars Vogt. EMI 556.136-2.
1995. Kim Brewer. Claudio CR 4426-2.
1995. Alfred Brendel. Philips 446.701-2, 446.909-2 (10 cd’s).
1995. Aldo Ciccolini. Bongiovanni GB 5581-2, Cascavelle VEL 3100 (10 cd’s).
1996. Zvi Meniker. Claves 50-9707/10 (4 cd’s).
1996. Jean-Bernard Pommier. Warner 2564-62767-2 (10 cd’s).
1997. Ronald Smith. APR APR 5566.
1998. Randall Hodgkinson. Ongaku Records 024-111.
1999. William Kinderman. Hyperion CDH 55083.
1999. Jean-François Heisser. Auvidis NC 40001 (2 cd’s).
2000. Freddy Kempf. BIS CD 1120.
2000. Mark Swartzentruber. Solo Records SLR 2.
2004. Alexei Volodin. Live Classics.
2005. Mitsuko Uchida. Philips 475.6935.
2005. Nicholas Angelich. Mirare Records MIR 003.
2006. Einar Steen-Nøkleberg. Simax PSC 1269.
2007. Vassily Ptrimakov. Bridge BRIDGE 9251.
2007. Simone Dinnerstein. Telarc CD 80715.
2007. András Schiff. ECM 476.619-2.
2007. Paul Lewis. Harmonia Mundi HMC 90.1901/11 (3 cd’s).
2007. Gerhard Oppitz. Hänssler CD 98.200 (9 cd’s), CD 98.209.
2008. Geoffrey Saba. Carnegie Concerts CC 010.
2008. Cédric Pescia. Claves 50-2903.
2008. Stephen Hough. Hyperion CDA 67686.
2008. Miki Skuta. Helvetia HV 00282331.
2008. Sverre Larsen. CD Klassik CDK 1020.
2008. Mikhail Pletnev. DG 471.157-2.
2009. Ronald Brautigam. BIS SACD 1613.
2009. Elizabeth Leonskaja. Dabringhaus & Grimm MDG 943.1622-6.
Met onbekende opnamedatum
….. Claudio Arrau. APR APR 5633.
….. Vladimir Ashkenazy. Berlin Classics BC 3226-2.
….. Daniel Barenboim. DG 463.127-2 (9 cd’s).
….. Malcolm Binns. Explorer EXP 0001/2 (2 cd’s).
….. Alfred Brendel. Vox CDX 5028 (2 cd’s), Brilliant Classics 94075 (9 cd’s).
….. Bruno Leonardo Gelber. Denon CO 74653.
….. Friedrich Gulda. Decca 475.6835 (11 cd’s).
….. Andreas Häflger. Avie AV 0041.
….. Ivan Klansky. Kontrapunkt 32025.
….. John Lill. Resonance RSB 101 (10 cd’s).
….. Irén Marik. Arbiter ARBITER 149.
….. Tatjana Nikolayeva. Orfeo C 612031B.
….. John Ogdon. BBC Legends BBCL 4183-2.
….. . Alfredo Perl. Oehm OC 229 (10 cd’s).
…. Artur Pizarro. Linn CKD 225.
….. Sviatoslav Richter. Doremi DHR 7718.
….. Robert Riefling. Sima PSC 1048.
….. Charles Rosen. Sony SB2K 53531 (2 cd’s).
….. Artur Schnabel. RCA 74321-98717-2 (2 cd’s).
….. Craig Sheppard. Romeo Records 7233/41 (9 cd’s).
Video
1962. Arturo Benedetti Michelangeli. Opus Arte OA 0939D.
1964. Claudio Arrau. Video Artists VAIDVD 4388.
2004. Stephen Kovacevich. EMI 314-9090.
2005. Daniel Barenboim. EMI 368.993-9 (6 dvd’s).
2006. András Schiff. MMF 003.
….. Claudio Arrau. EMI 492.838-9.